mariaal

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  mariaal    (hulp, bestand)
• IPA: / mariˈjal / (3 lettergrepen)

Woordafbreking

• ma·ri·aal

Woordherkomst en -opbouw

• bn: afgeleid van  Maria en  met het achtervoegsel -aal, mogelijk van Frans marial
• zn: via Middelnederlands  mariale zn  van middeleeuws Latijn  mariale zn 

	stellend	vergrotend	overtreffend
onverbogen	mariaal	marialer	mariaalst
verbogen	mariale	marialere	mariaalste
partitief	mariaals	marialers	-

Bijvoeglijk naamwoord

mariaal

1. (religie) (christendom) betrekking hebbend op de maagd Maria de moeder van Jezus Christus

   ▸ De (litanie-achtige) opsomming van epitheta waarmee de geliefde wordt geprezen, is soms zo treffend mariaal dat men een tijdlang kan menen een Maria-lied voor ogen te hebben: (…)

   ▸ ⧖ Want bij deze vernederlandsching van Scheeben's traktaat is niets nagelaten om van dit mariaal meesterwerk een zeer bruikbaar studie-boek te maken.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	mariaal	marialen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het mariaal o

1. (religie) (rooms-katholiek) boekwerk met verhalen over de heilige maagd Maria de moeder van God

   ▸ In dit boekje heeft de befaamde marioloog twee voordrachten gebundeld: 'Het gelukzalig leven in God' en 'Maria en haar kinderen in den hemel'. Deze voordrachten 'vormen samen een geheel', geheel dat ons eerder een 'unum per aggregationem' lijkt, daar de eerste lezing slechts door een kort 'aanhangsel' zou men denken, met de [sic!] andere mariaal verwant is.

Gangbaarheid

• Het woord mariaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mariaal" herkend door:

22 %	van de Nederlanders;
32 %	van de Vlamingen.