marches
- tweede persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van marcher
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van marcher
marches
- aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van marchar
- gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van marchar