Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • los·bre·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
losbreken
brak los
losgebroken
klasse 4 volledig

Werkwoord

losbreken [1]

  1. onovergankelijk door breuk uit elkaar vallen
  2. onovergankelijk losbarsten (met geweld tot een uitbarsting komen)
  3. overgankelijk losmaken of afscheiden door te breken
  4. veranderen door met kracht en inspanning ergens mee te stoppen
     Ik wilde losbreken van mijn vaste gewoontes, en misschien zou cannabis me kunnen helpen om te relaxen in stressvolle tijden.[2]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be