Nederlands

 
een loopbrug op niveau
Uitspraak
Woordafbreking
  • loop·brug
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord loopbrug loopbruggen
verkleinwoord loopbrugje loopbrugjes

Zelfstandig naamwoord

loopbrug v/m [1]

  1. een brug voor voetgangers
    • Het Twenteborg Ziekenhuis is met een loopbrug over de rondweg verbonden met de woningboulevard en het Heracles Stadion. 
    • Tientallen kokmeeuwen scheren rakelings over het grauwe water van de Nassauhaven. Op de ranke loopbrug een diep in zijn kraag gedoken buurtbewoner. Luttele meters voor hem sprint zijn hondje richting het park. Het zijn deze koude namiddag nabij de Unileverfabriek de enige activiteiten in een verder verlaten omgeving. [2] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Maurice Geluk 22 december 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be