Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lij·mig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van lijm met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen lijmig lijmiger lijmigst
verbogen lijmige lijmigere lijmigste
partitief lijmigs lijmigers -

Bijvoeglijk naamwoord

lijmig [1]

  1. lijkend op lijm, traag stromend
     Ik blader maar wat: Water’gruel’ met lijmig afkokende Friese gort en het wat luxere vruchten’gruel’.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

50 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Recept van de dag: wentelteefjes voor herfstgeluk” (01 okt. 2019), De Telegraaf
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be