Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • li·chaams·kracht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lichaamskracht lichaamskrachten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

lichaamskracht v/m [1]

  1. de fysieke kracht die een organisme op zijn omgeving kan uitoefenen
     Evenals zijn lichaamskracht ondanks de bijen onverminderd was, was ook zijn geestelijke kracht waarvan hij zich opnieuw bewust was geworden, onveranderd gebleven.[2]
     "Bij de goal van Mexico blokte Blind met zijn verkeerde voet. Je miste daar toen een type De Jong, een echte verdedigende middenvelder die zijn lichaamskracht gebruikt en een tackle kan inzetten. Een type ook die met een tackle de teneur van een wedstrijd kan omdraaien. De Jong gaan we echt missen."[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen