Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·vens·sfeer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord levenssfeer levenssferen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de levenssfeerv / m

  1. de directe omgeving waarin men leeft
    • De rechter oordeelt nu: „Door het plaatsen van zijn portret bij deze tekst wordt op zijn minst de suggestie gewekt dat Rashid iets te maken heeft met de kwestie of Schiphol nog wel veilig is. Nu het hier een ernstige kwestie betreft die de gemoederen in negatieve zin bezighoudt, stelt Rashid zich terecht op het standpunt dat publicatie inbreuk maakt op zijn levenssfeer.” De rechter weegt mee dat Rashid door de publicatie in zijn thuisland Irak ten onrechte voor jihadist kan worden aangezien. De vergoeding dient ter genoegdoening van geleden psychische schade: „gevoelens van angst, verdriet en irritatie”.[2] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Wilfred Takken 14 september 2016