Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·vens·ruim·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord levensruimte levensruimten
levensruimtes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de levensruimtev

  1. zekere minimum hoeveelheid ruimte die elk dier nodig heeft om te kunnen leven
  2. gebied dat een volk nodig heeft of denkt te hebben dan wel zich toe-eigent
    • Hitler vond dat het Duitse volk meer levensruimte nodig had 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen