Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·vens·part·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord levenspartner levenspartners
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de levenspartnerm

  1. persoon met wie men het leven deelt

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be