levelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van levelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		levelen			te levelen
	toekomend		zullen levelen			te zullen levelen
voltooid	tegenwoordig		geleveld			te geleveld
	toekomend		geleveld zullen			geleveld te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	levelend		geleveld			ev. level	mv. verouderd levelt	levele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	level	levelt	levelt	levelt	levelt	levelen	levelen	levelen
verleden (o.v.t.)	levelde	levelde	levelde	levelde	levelde	levelden	levelden	levelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal levelen	zult/zal levelen	zult/zal levelen	zult levelen	zal levelen	zullen levelen	zullen levelen	zullen levelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou levelen	zou levelen	zou(dt) levelen	zoudt levelen	zou levelen	zouden levelen	zouden levelen	zouden levelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij