leraarsberoep
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- le·raars·be·roep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leraarsberoep | leraarsberoepen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het leraarsberoep o
- (beroep) (onderwijs) het leraar zijn en alles wat daarmee samenhangt
- ▸ Hans Redeke, directeur basisonderwijs "De beroepsopleiding tot leerkracht Basisonderwijs fundamenteel aanpakken! Als je met elkaar wilt, dat het leraarsberoep aantrekkelijker moet worden, moet je dat niet doen door achteraf – door post-HBO opleidingen – de leerkrachten (die daar voor een deel niet toe in staat zijn) de benodigde kwalificaties laten verwerven, maar ervoor zorgen dat de PABO (en de vooropleidingen!) mensen aflevert die startbekwaam zijn voor hun fantastische beroep."[1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord leraarsberoep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Leraren over problemen in het onderwijs” (Zaterdag 22 mei 2010, 07:36), NOS