leesouder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- lees·ou·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van lees ww en ouder
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leesouder | leesouders |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het leesouder o
- (onderwijs) een vrijwilliger, meestal de ouder van een leerling, die kinderen op de basisschool helpt met lezen
- Iedere dinsdagochtend hielp opa als leesouder bij zijn kleinkind op school.
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een vrijwilliger, meestal de ouder van een leerling, die kinderen op de basisschool helpt met lezen
Gangbaarheid
- Het woord 'leesouder' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.