Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lees·ou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leesouder leesouders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het leesoudero

  1. (onderwijs) een vrijwilliger, meestal de ouder van een leerling, die kinderen op de basisschool helpt met lezen
    • Iedere dinsdagochtend hielp opa als leesouder bij zijn kleinkind op school. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie