Nederlands

 
vrouw leest met leesglas
Uitspraak
Woordafbreking
  • lees·glas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leesglas leesglazen
verkleinwoord leesglaasje leesglaasjes

Zelfstandig naamwoord

leesglas o [1]

  1. vergrootglas dat men kan gebruiken voor het lezen van (te) kleine letters
    • Kort daarop kon men de jongen alleen nog zien met behulp van een leesglas. Zowel Maria als Jaap hadden elk een leesglas om het kind zo lang mogelijk te volgen bij zijn spel en studie. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC (1968-1969)– [tijdschrift] Hollands Maandblad Pop- en op-mutaties Jos Ruting
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be