• lang·wer·pig
  • In de betekenis van ‘meer lang dan breed’ voor het eerst aangetroffen in 1585 [1]
  • Samenstellende afleiding van lang en de stam van werpen met het achtervoegsel -ig [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen langwerpig langwerpiger langwerpigst
verbogen langwerpige langwerpigere langwerpigste
partitief langwerpigs langwerpigers -

langwerpig

  1. lang en smal van vorm
    • Deze komeet heeft een baan in de vorm van een langwerpige ellips. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]