landschapsarchitect

Nederlands

 
landschapsarchitect
Uitspraak
Woordafbreking
  • land·schaps·ar·chi·tect
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord landschapsarchitect landschapsarchitecten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de landschapsarchitectm

  1. (beroep) iemand die tuinen en parken ontwerpt
     Een bevriende kunstenaar, tevens landschapsarchitect, beloofde het binnenplaatsje te zijner tijd te herscheppen in een dakloze 'tuinkamer', wat dat ook mocht zijn, maar het is er nooit van gekomen.[1]
     Landschapsarchitect Piet Oudolf ontwierp de bloementuinen rondom het museumgebouw, dat bewust sober is gehouden. "Het gebouw is dienend aan de kunst, het mag niet te veel spreken. Het is een sober, eenvoudig, maar mooi gebouw geworden", zegt Van Caldenborgh met enige trots.[2]
  2. (beroep) deskundige op het gebied van de ruimtelijke ordening
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron
    Rachel de Meijer
    “Nieuw privémuseum Voorlinden: zelf beginnen is leuker dan schenken” (30-08-2016), NOS