Nederlands

 
laadstok te zien aan de onderzijde van de loop
Uitspraak
Woordafbreking
  • laad·stok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord laadstok laadstokken
verkleinwoord laadstokje laadstokjes

Zelfstandig naamwoord

de laadstokm

  1. stang waarmee men een geweer of pistool via de loop kan laden
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

62 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen