Nederlands

 
door de mens gemaakte bizons als kunststuk
Uitspraak
Woordafbreking
  • kunst·stuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kunststuk kunststukken
verkleinwoord kunststukje kunststukjes

Zelfstandig naamwoord

kunststuk o [1]

  1. iets wat met grote vakbekwaamheid is gemaakt
  2. een werk van een kunstenaar
    • Op 18 februari 1897 viel de ooit zo glorieuze stad in een dag. De Britten brandden daarbij het grootste deel van Benin plat - nadat ze de kunststukken uit het paleis hadden geroofd waarvan de bronzen beeldhouwwerken tot op de dag van vandaag in het British Museum te zien zijn. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Femke van Zeijl 27 oktober 2016
  3.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be