Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kunst·be·zit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kunstbezit
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kunstbezit o [1]

  1. de kunst in eigendom is van een persoon of instelling
     De taken van musea moeten volgens de raad in de Erfgoedwet vastgelegd worden. Daarnaast wil de raad dat acht rijksmusea gaan samenwerken met regionale en lokale instellingen. Zij worden verantwoordelijk voor het beheer van een specifiek deel van het kunstbezit in Nederland.[2]
     Na mei 1945 kwamen de schilderijen, zoals al het Nederlands kunstbezit dat in Duitse handen was gevallen, in bezit van de staat. Het grootste deel van de 17e eeuwse Katz-collectie hangt nu nog verspreid over het land in bruikleen bij allerlei musea. De claim was dan ook een schok voor de Nederlandse museumwereld. Het jaar daarvoor leidde een vergelijkbare claim van de erfgenamen van de joodse kunsthandelaar Jacques Goudstikker tot de teruggave van 202 schilderijen.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Advies: kerncollectie musea” (Donderdag 31 januari 2013, 10:11), NOS
  3.   Weblink bron “Katz-schilderijen niet terug” (Donderdag 24 januari 2013, 22:10), NOS