Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kruis·scha·ke·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kruisschakelaar kruisschakelaars
verkleinwoord kruisschakelaartje kruisschakelaartjes

Zelfstandig naamwoord

de kruisschakelaarm

  1. (elektrotechniek) een schakelaar met vier aansluitpunten (A1, A2 en B1, B2), die in een van de mogelijke standen kruiselings worden verbonden
    • Een hotelschakeling krijg je pas als je tussen de wisselschakeling een kruisschakelaar zet. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie