Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krui·dig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kruidigheid kruidigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kruidigheidv

  1. de mate waarin iets een pittige smaak heeft
     Joeri Andrejevitsj snoof gulzig de complexe kruidigheid op van ijskoude ingelegde appels, een bittere droogte, een zoete vochtigheid en een donkerblauwe septemberdamp die aan de geschroeide stoom van een met water besprenkeld vuur of een zojuist gebluste brand deed denken.[1]
     Breng op smaak met zout en peper of voeg voor meer kruidigheid een bouillonblokje toe. Dat mag écht wel. En voilà; je bouillon. Verdeel in bakjes of zakken en bewaar in de vriezer.”[2]
  2. iets dat kruidig is

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  2.   Weblink bron “Chef-kok Ramon Beuk gooit niks weg: ‘Maak bouillons’” (25-05-2021), Tubantia