Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kroep
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘achterdeel van paard’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ziekte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kroep -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de kroepm

  1. (medisch) ontsteking, difterie van het strottenhoofd
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen