kosteres
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kos·te·res
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kosteres | kosteressen |
verkleinwoord | kosteresje | kosteresjes |
Zelfstandig naamwoord
de kosteres v
- (beroep) (religie) een vrouwelijke beheerder van een kerkgebouw
- ▸ Zo was Ensink ruim 25 jaar vrijwilliger bij de geloofsgemeenschap Vasse en ook een tijdje lid van het parochiebestuur, kosteres, samensteller van het parochieblad en lid van het dameskoor. Plus nog tal van andere taken binnen die gemeenschap.[2]
- ▸ Een volbloed Broeker, maar zijn vrouw overtreft hem: die is geboren onder de kerktoren als dochter van de koster en kosteres.[3]
- de vrouw van de koster
Vertalingen
1. een vrouwelijke beheerder van een kerkgebouw
Gangbaarheid
- Het woord 'kosteres' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kosteres" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Tom Van den Berg“Zeven inwoners uit gemeente Tubbergen benoemd tot Lid in de Orde van Oranje Nassau” (26-04-2019,), Tubantia
- ↑ Weblink bron HARRI THEIRLYNCK“Verliefd op Broek in Waterland” (04 mei 2015), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be