Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kop·pel·riem
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koppelriem koppelriemen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

koppelriem m [1]

  1. (militair) brede riem om het middel vaak gemaakt van leer en met zware gesp, oorspronkelijk voor het bevestigen van de sabel
    • Maar ook voor taalliefhebbers levert dit ‘doorrekencircus’ altijd weer een hoop te genieten op. Neem het woord ‘rekenmeesters’, zoals de CPB’ers worden genoemd. Als ik het hoor, zie ik een groepje outlaws voor me, met lange jassen op paarden en de calculators in hun koppelriemen. Elke politieke partij dagen ze uit tot een duel bij het ochtendgloren. En niet elke partij durft dat aan, kijk naar de PVV, de PvdD en 50Plus, die niet willen dat er op hun programma’s geschoten wordt.[2] 
    • Tussen de uitgestalde zaken ligt trouwens ook een Wehrmacht-koppelriem met het opschrift 'Gott mit Uns'. Een herinnering aan een ander, nog grimmiger Duits verleden.[3]  
    • Luitenant Pradelle staat boven, zijn benen uit elkaar, zijn handen stevig op zijn koppelriem geplant. Achter hem de onregelmatig opflakkerende schijnsels van het gevecht. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Japke-d. Bouma 16 februari 2017
  3. Volkskrant ROLF BOS 28 mei 2013
  4. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 21