koopkrachtstijging
- koop·kracht·stij·ging
- samenstelling van koopkracht zn en stijging zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koopkrachtstijging | koopkrachtstijgingen |
verkleinwoord |
de koopkrachtstijging v
- (economie) toename van de hoeveelheid goederen en diensten die men met het verdiende geld kan kopen
- ▸ Voor volgend jaar verwachtte het CPB in augustus een fikse koopkrachtstijging van 1,3 procent. "Maar dit is dus nog onzeker, het kan nog beide kanten op na Prinsjesdag", zegt Koot. De koopkrachtstijging zou dus uiteindelijk ook nog richting de 0 of richting de 2 procent kunnen gaan, afhankelijk van nieuwe maatregelen en de ontwikkeling van de lonen en inflatie.[1]
- ▸ De gemiddelde werkende krijgt er 1,6 procent koopkracht bij en een gepensioneerde 1,4 procent. Een uitkeringsgerechtigde moet het met minder koopkrachtstijging doen: 0,8 procent. Dat werkenden er meer bij krijgen dan uitkeringsontvangers strookt met het idee van het kabinet dat werken meer moet lonen. De koopkracht gaat vooral omhoog door stijgende lonen en lagere lasten op arbeid.[2]
- Het woord koopkrachtstijging staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Leen Kraniotis“Koopkrachtvoorspelling was wel vaker te hoog, maar ook geregeld te laag” (Donderdag 13 september 2018, 16:09), NOS
- ↑ Weblink bron “Wat gebeurt er met jouw koopkracht in 2019? Bekijk het hier” (Dinsdag 18 september 2018, 15:51), NOS