Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kool·pot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koolpot koolpotten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de koolpotm

  1. (huishouden) fornuis dat men stookt met houtskool
  2. (huishouden) ijzeren pot waarin men houtskool stookt om er bovenop te kunnen koken

Gangbaarheid

61 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen