kolenkit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ko·len·kit
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kolen en kit [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kolenkit | kolenkitten |
verkleinwoord | kolenkitje | kolenkitjes |
Zelfstandig naamwoord
- (techniek) (huishouden) ijzeren bak waarin men kolen kan bewaren en in de kachel gooien
- Tot de jaren zestig hielden de meeste mensen het bij een kolenkachel. Die moest regelmatig worden bijgevuld en dat gebeurde met de kolenkit, een zwartgeëmailleerde vulemmer met een typerende vorm: een slanke kegel waarvan de top schuin is afgesneden. De Kolenkitkerk in Amsterdam-West, waar tegenwoordig een hele wijk naar genoemd is, heet niet voor niets zo, al is de toren daarvan nog wat slanker dan een echte kolenkit.[2]
- Zelf héb ik al het nodige gedaan, zoals dubbele ramen, isolatie en een 2HR-ketel. Ik ben er daarom van overtuigd dat mijn woning echt energiezuiniger is dan tachtig jaar geleden, toen de eerste eigenaar nog met een kolenkit naast zich de kachel heet stookte en dikke gordijnen de koude moesten buiten sluiten.[3]
Synoniemen
Vertalingen
1. (techniek) (huishouden) ijzeren bak waarin men kolen kan bewaren en in de kachel gooien
Gangbaarheid
- Het woord kolenkit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kolenkit" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 22 september 2011
- ↑ Volkskrant 17 januari 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be