Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·kos·koek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kokoskoek kokoskoeken
verkleinwoord kokoskoekje kokoskoekjes

Zelfstandig naamwoord

de kokoskoekm

  1. (voeding) een koek op basis van kokos
    • Hij heeft kokoskoekjes gebakken voor zijn verjaardag. 
  2. een taart op basis van kokos
    • Hij heeft een kokoskoek gebakken voor zijn verjaardag. 
Synoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid