Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kof·fie·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koffiekamer koffiekamers
verkleinwoord koffiekamertje koffiekamertjes

Zelfstandig naamwoord

de koffiekamerv / m

  1. zaal, vertrek waar men wat kan drinken, eten en vooral NIET mag roken
     Na dat ik nu des anderendaegs ordre op myn Winkel of Koffy-kamer gesteld had, begaf ik my al wederom naer myn Christijntje, die veel beeter was dan ’s daegs te vooren.[1]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    J. Olivier
    “D'ongelukkige Napolitaen, of zeldzaem levensbedryf van Rozelli” (1710), Jakob van Poolsum, p. 425. op delpher.nl