knokkelkoortspatiënt
- knok·kel·koorts·pa·ti·ent
- samenstelling van knokkelkoorts zn en patiënt zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knokkelkoortspatiënt | knokkelkoortspatiënten |
verkleinwoord | knokkelkoortspatiëntje | knokkelkoortspatiëntjes |
de knokkelkoortspatiënt m
- (medisch) iemand die lijdt aan dengue
- ▸ Autoriteiten zeiden dat de diplomatenwijken Gulshan en Banani in de hoofstad Dhaka het kwetsbaarst zijn. Daar zijn de tuinen al bespoten met antimuggengif en zijn bloempotten waar water in stond geleegd, omdat de aedes-mug, die knokkelkoorts overbrengt, daar anders graag eitjes in legt. Verder heeft de regering ziekenhuizen in Dhaka gevraagd speciale afdelingen in te richten voor de behandeling van het groeiende aantal knokkelkoortspatiënten.[1]
- Het woord 'knokkelkoortspatiënt' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron “Malaria en knokkelkoorts doden honderden Bengalezen” (20 augustus 2002), Reformatorisch Dagblad