knokkelig
- knok·ke·lig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | knokkelig | knokkeliger | knokkeligst |
verbogen | knokkelige | knokkeligere | knokkeligste |
partitief | knokkeligs | knokkeligers | - |
knokkelig
- van een hand: met uitstekend knokkels
- Als eene furie vloog Martha op; schrikkelyker dan toen zy hem naderde, stond zy voor den deurwaerder regt; hare oogen gloeiden, en terwyl zy hare hand, knokkelig als die der dood, uitstak, riep zy uit: [1]
- De H. Catharina, zoowel als de twee Santinnen, zijn zeer gezonde vrouwen met roode, blozende wangen; de vingeren zijn wel dun en lang, maar zij zijn knokkelig, het hoofd van den kanunik is zwaar, zijn oogen scherp toeziende. [2]
- Het woord knokkelig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knokkelig" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ (1851)–August Snieders De arme schoolmeester
- ↑ Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8(1898) De Vlaamsche Meesters in de National Gallery van Londen. Door Max Rooses. geraadpleegd 13-1-2019
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be