Nederlands

 
Kluut
Uitspraak
Woordafbreking
  • kluut
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘steltloper’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1636 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kluut kluten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kluutm

  1. (steltloperachtigen) bepaald soort watervogel, Recurvirostra avosetta  , uit de familie Recurvirostridae  
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Vertalingen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen