Klei.
  • klei
  • In de betekenis van ‘grondsoort’ voor het eerst aangetroffen in 1344 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord klei -
verkleinwoord - -
vervoeging van
kleien

klei

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleien
    • Ik klei. 
  2. gebiedende wijs van kleien
    • Klei! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleien
    • Klei je? 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]