kleef
- kleef
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kleef | - |
verkleinwoord | - | - |
- (informeel) lijm
- het kleven
- Dit huis is gefundeerd op kleef
|
- Hij is van Kleef
Hij is gierig (Stoett-1168 [5])
- Van de kleef zijn
Gierig zijn
vervoeging van |
---|
kleven |
kleef
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleven
- Ik kleef.
- gebiedende wijs van kleven
- Kleef!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleven
- Kleef je?
- Het woord kleef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kleef" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[6] |