• kleef
enkelvoud meervoud
naamwoord kleef -
verkleinwoord - -

de kleefm [3] [4]

  1. (informeel) lijm
  2. het kleven
    • Dit huis is gefundeerd op kleef 
  • Hij is van Kleef
Hij is gierig (Stoett-1168 [5])
  • Van de kleef zijn
Gierig zijn
vervoeging van
kleven

kleef

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleven
    • Ik kleef. 
  2. gebiedende wijs van kleven
    • Kleef! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleven
    • Kleef je? 
96 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[6]