Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kla·ver·ho·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord klaverhoning klaverhoningen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

klaverhoning m [1]

  1. honing gemaakt van nectar uit klaverbloemen
    • Als we dan toch naar de Veluwe gaan, dan moeten we beslist langs de imker voor de „o zo lekkere honing”, zeggen onze vrienden. En zo staan we op een zonnige zaterdagmiddag midden in een lieflijk dorpje tegenover een vriendelijke man. Met een zwaai zet hij een grote pot goudglanzende honing voor ons op tafel. „Welke smaak wilt u hebben?” vraagt hij, terwijl hij trots zijn map met eigengemaakte stickervellen laat zien. Hij leest de etiketten voor: „Klaverhoning, acaciahoning, tijmhoning...” „Nou, doet u de tijmhoning maar”, zeg ik. Met uiterste precisie plakt hij het etiket op de pot. „Zo, tijmhoning. Dat is dan 3,95.”[2] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Hans van Breukelen 17 mei 2006