• kir·ke·kaf·fe
  • Samenstelling van de Deense zelfstandige naamwoorden kirke en kaffe
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kirkekaffe     kirkekaffen     kirkekaffer     kirkekafferne  
genitief   kirkekaffes     kirkekaffens     kirkekaffers     kirkekaffernes  

kirkekaffe, g

  1. een informeel samenzijn met koffiedrinken na de eredienst