• kic·ker
  • afgeleid van kicken met het achtervoegsel -er (van het Engels)
enkelvoud meervoud
naamwoord kicker kickers
verkleinwoord kickertje kickertjes

dekickerm

  1. (sport) speler met een goede traptechniek, speciaal voor een team geselecteerd om velddoelpunten te scoren
  2. iemand die een kick krijgt of ergens op 'kickt'

kicker

  1. (spreektaal) trappen
    «Pendant qu’il essayait de me dribbler, je le kickais au mollet.»
    Toen hij probeerde me te omspelen, trapte ik tegen zijn kuit. [1]