• kerst·klok
enkelvoud meervoud
naamwoord kerstklok kerstklokken
verkleinwoord kerstklokje kerstklokjes

de kerstklokv / m

  1. (kerst) kerstversiering in de vorm van een klokje
    • In de kerstboom werd een kerstklok opgehangen. 
  2. (kerst) een kerkklok die met kerst wordt geluid
    • De kerstklokken werden op kerstavond geluid.