Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerst·hulp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kersthulp kersthulpen
verkleinwoord kersthulpje kersthulpjes

Zelfstandig naamwoord

de kersthulpv / m

  1. (kerst) iemand die extra komt helpen in de kerstperiode
    • De winkel zocht een kersthulp om de drukte in de week voor kerst op te kunnen vangen. 

Gangbaarheid