kerktijd
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kerk·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerktijd | kerktijden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de kerktijd m
- periode dat men naar de kerk gaat; periode dat er kerkdiensten zijn
Gangbaarheid
- Het woord kerktijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Gewassen vlees” (2014), Em. Querido's Uitgeverij , ISBN 9789021436173
- ↑ Weblink bron “Voor de muzikale lol” (18-03-2008), Tubantia