Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • keer we·der
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
wederkeren

keer (…) weder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wederkeren
    • Ik keer weder. 
  2. gebiedende wijs van wederkeren
    • Keer weder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wederkeren
    • Keer je weder? 

Gangbaarheid