• keel·gat
enkelvoud meervoud
naamwoord keelgat keelgaten
verkleinwoord keelgaatje keelgaatjes

het keelgato

  1. (anatomie) bovenste opening van de slokdarm, isthmus faucium
    • Terwijl de uramaki door mijn keelgat gleed, spoot de Gelukkigste Renner van De Dag met champagne alle geleden ellende op veilige afstand. [2] 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Wilfried de Jong 5 september 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be