1. licht, in patronen opengewerkt weefsel, vaak gebruikt als versiering van randen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kant·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kantwerk kantwerken
verkleinwoord kantwerkje kantwerkjes

Zelfstandig naamwoord

het kantwerko

  1. (materiaalkunde), (kleding) licht, in patronen opengewerkt weefsel, vaak gebruikt als versiering van randen
  2. vervaardiging van licht, in patronen opengewerkt weefsel
  3. iets dat veel lijkt op kant maar gemaakt is van een ander materiaal
     Ik liep langs gevels die waren voorzien van kantwerk van marmer.[2]

Werkwoord

vervoeging van
kantwerken

kantwerk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kantwerken
    • Ik kantwerk. 
  2. gebiedende wijs van kantwerken
    • Kantwerk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kantwerken
    • Kantwerk je? 

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen