Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan·toor·meu·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kantoormeubel kantoormeubelen
kantoormeubels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het kantoormeubelo

  1. (meubel) meubel dat men gebruikt bij het verrichten van kantoorwerkzaamheden
     Het personeel krijgt dit jaar 1000 euro bruto om te investeren in kantoormeubelen. Ook kunnen medewerkers aanspraak maken op een beeldscherm, toetsenbord en laptopstandaard.[1]
     De buizen en buiskoppelingen uit de webshop zijn gemakkelijk aan elkaar te bevestigen en zo is een kantoormeubel of stelling eenvoudig in elkaar te zetten.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Provider VodafoneZiggo laat medewerkers ook na pandemie meer thuiswerken” (27/10/2020), NOS
  2.   Weblink bron “ReclameMaterialen.com, een samensmelting van expertisen”, Tubantia