Nederlands

 
kantoorgebouw
Uitspraak
Woordafbreking
  • kan·toor·ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kantoorgebouw kantoorgebouwen
verkleinwoord kantoorgebouwtje kantoorgebouwtjes

Zelfstandig naamwoord

het kantoorgebouwo

  1. een gebouw waarin één of meer organisaties hun kantoor hebben ondergebracht
    • Een spijkerbroek die je huurt en teruggeeft aan de maker als je hem niet meer draagt. Een kantoorgebouw dat je uit elkaar kunt halen zodat je de materialen voor iets anders kunt gebruiken. Zomaar twee voorbeelden van de circulaire economie. [2] 
     Na twintig jaar hard werken in glimmende kantoorgebouwen had ik behoefte aan meer natuur en avontuur.[3]
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Renate van der Zee 23 februari 2017
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers