• kan·ti·ne
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schaftlokaal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1676 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kantine kantines
verkleinwoord

de kantinev

  1. eetgelegenheid in bedrijven, scholen, verenigingen
    • Je kon je inschrijven in de kantine van de atletiekvereniging. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]