Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan·ker·pa·ti·ent
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kankerpatiënt kankerpatiënten
verkleinwoord kankerpatiëntje kankerpatiëntjes

Zelfstandig naamwoord

de kankerpatiëntm

  1. iemand die lijdt aan de ziekte kanker, iemand met kanker
    • Kankerpatiënten hebben vaak al zelf een conclusie getrokken over hun leven en weten wat ze willen: geen pijn, en een aantal dingen kunnen blijven doen. Onderzoek is vooral gericht op het ontwikkelen van medicijnen die kanker moeten genezen. Als die medicijnen er zijn, willen patiënten wel weten hoe groot de kans is dat ze profiteren van een doorgaans zeer belastende chemotherapie. Daar zijn nu testen voor, maar die zijn wel pas na vele jaren van onderzoek gekomen. [1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC Karel Berkhout 3 maart 2017