kangoeroe
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kan·goe·roe
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kangoeroe | kangoeroes |
verkleinwoord | kangoeroetje | kangoeroetjes |
Zelfstandig naamwoord
kangoeroe m
- (buideldieren) benaming voor zoogdieren uit het geslacht Macropus , met korte voorpoten, lange achterpoten, een lange sterke steunstaart die hun jongen in een huidplooi op de buik mee kunnen dragen
Hyponiemen
- antilopekangoeroe, bergkangoeroe, boomkangoeroe, circuskangoeroe, kangaroo-islandkangoeroe, rotskangoeroe
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. benaming voor zoogdieren uit het geslacht Macropus
Gangbaarheid
- Het woord kangoeroe staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kangoeroe" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kangoeroe" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kangoeroe op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be