kamerheer van koning Lodwijk Napoleon
  • ka·mer·heer
enkelvoud meervoud
naamwoord kamerheer kamerheren
verkleinwoord

de kamerheerm

  1. (beroep) belangrijk adviseur van de koning of koningin
    • Je bleek gewoon onderzoek te kunnen doen naar de koninklijke familie en het hof. Je hoefde je niet te vervoegen bij de Rijksvoorlichtingsdienst, die alles ‘te persoonlijk’ vindt. Ik ontdekte dat er net als bij banken of bij woningbouwcorporaties, aan het hof kamerheren en hofdames zijn die geheimen willen vertellen. Je kunt ook daar een journalistiek netwerk opbouwen. [3] 
  2. (beroep) belangrijk adviseur van de paus
    • Het conclaaf wordt voorbereid door de Camerlengo, de kamerheer van de paus, die in de pausloze periode de lopende zaken behartigt. De nieuwe paus wordt gekozen door de kardinalen onder de tachtig jaar. Dat zijn er nu 117. Onder hen aartsbisschop Wim Eijk (59) van Utrecht. Hij werd een jaar geleden benoemd tot kardinaal. De andere nog levende Nederlandse kardinaal, Ad Simonis, is 81 jaar en neemt dus niet deel. [4] 
  3. (beroep) belangrijk adviseur van een ander hooggeplaatst persoon
     Daardoor kwam de verantwoordelijkheid voor het huis en het land ook grotendeels neer op de schouders van de kamerheer. Geoffrey Poke had zich al stevig geïnstalleerd aan de top van de hiërarchie van de bedienden toen Emont lord werd, en de combinatie van Geoffreys zucht naar macht en Emonts desinteresse gaf hem de gelegenheid om zijn positie verder uit te breiden.[5]
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]
  1. kamerheer op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC 22 juni 2016 Jutta Chorus
  4. NRC 12 februari 2013
  5. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be