stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
kalla kallaði kölluðum kallað
volledig

kalla

  1. roepen
  2. noemen



  • kal·la

kalla

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast kalle, zie aldaar

kalla

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kalla

kalla

  1. gebiedende wijs van kalla

kalla

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kalle

kalla

  1. gebiedende wijs van kalle

kalla

  1. nominatief bepaald onzijdig meervoud van kall