Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kach·tel
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan het Middeleeuws-Latijnse capitale ("bezit, [stuk] vee"). Van een Noordfranse vorm catel heeft het Engels ook cattle ("vee").[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kachtel kachtels
verkleinwoord kachteltje kachteltjes

Zelfstandig naamwoord

kachtel o of m

  1. (dierkunde), (West- en Frans-Vlaanderen, Zeeland) een jong van een paard
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Meer informatie kan je vinden in de besprekingen door Kern en Te Winkel.